'As a writer, words are your paint. Use all the colors.' - Rhys Alexander




Koude Handen - Hoofdstuk 2.1 (4/8)

“Ik voelde hoe mijn wangen vuurrood kleurde en hoe mijn hart een paar slagen oversloeg.”

Na de lange wandeling naar Ampvire ging ik uitgeput op het nog vochtige zand zitten. De golven klotste tegen de waterkant en een zachte bries stak harder op. De zon brandde op mijn schouders.
Opeens flitste er iets langs, en nog iets. Voor ik het wist stonden er vijf mensen om me heen. Mensen met een parelwitte huid. Zou de mythe dan toch waar zijn?
Ze begonnen te overleggen. Ze praatten snel, ongelooflijk snel. Ik kon niet horen wat ze zeiden. Tot opeens een klein, slank meisje met golvende blonde krullen iets in een vreemde onbekende taal, die ik nog nooit eerder had gehoord wat zei. Er werd instemmend geknikt en opeens waren ze allemaal verdwenen. Mijn ogen vielen dicht.
Ietwat verdwaasd opende ik mijn ogen. Er liep een rilling over mijn lijf. Mijn ogen zochten het strand af, verbaasd, zoekend waar de mensen, als ik ze tenminste zo kon noemen, waren gebleven. Ik constateerde dat ik vast gewoon in slaap was gevallen en het dus allemaal had gedroomd.
Nog slaperig stond ik op en besloot om naar een cafeetje te gaan waar ik eerder deze dag langs was gekomen. Ik liep het strand af terug richting het centrum van het dorpje. Ik dacht dat ik gefluister achter me hoorde, maar besteedde hier geen aandacht aan. In plaats daarvan werd mijn aandacht getrokken door een grote eikenhouten deur. Ik liep ernaartoe en duwde hem voorzichtig open. Een oude, versleten bel klingelde zachtjes terwijl ik naar binnen stapte. De koelte in het café voelde erg aangenaam op mijn nog warme lichaam. Aarzelend en wat onwennig liep ik het donkere café in. Ik liep regelrecht naar de bar maar werd afgeleid door de vele mensen die mij aankeken. Het was duidelijk een dorpje, iedereen kende iedereen, en ik was jammer genoeg duidelijk de vreemde hier. Zonder mijn blik af te wenden van de bar liep ik er naar toe en pakte een barkruk om te zitten. Er steeg een gemompel op achter me. ‘Er kwam hier zeker niet zo vaak een vreemde, en waarschijnlijk al helemaal niet in dit cafeetje’, dacht ik. Ik keek om me heen en ik zag dat er vanaf de muur een grote opgezette eland mij aanstaarde. Verschrikt keek ik weer naar voren, deze keer recht in twee lichtbruine ogen.

Geschreven in augustus 2010

Geen opmerkingen:

Een reactie posten